
Jurisprudentie
AU2415
Datum uitspraak2005-10-14
Datum gepubliceerd2005-10-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC05/088HR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC05/088HR
Statusgepubliceerd
Indicatie
Arbeidsgeschil, veroordeling in hoger beroep tot betaling van achterstallig loon c.a. na ongeldig ontslag op staande voet; incidentele vordering in cassatie tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, veroordeling gedeeltelijk voldaan, belangenafweging; proceskostenveroordeling, compensatie.
Conclusie anoniem
Rolnr. C05/088HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 9 sept. 2005
conclusie inzake
[eiser]
tegen
Synthon B.V.
Edelhoogachtbaar College,
1. Thans eiser tot cassatie, hierna: [eiser], heeft bij incidentele conclusie gevorderd dat de Hoge Raad een gedeelte van het in cassatie bestreden eindarrest van het hof alsnog uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren (art. 418a jo. 234 Rv). De Hoge Raad wordt thans arrest in het incident gevraagd.
2. Voor zover voor de beoordeling van de incidentele vordering van belang blijkt uit de gedingstukken het volgende.
(i) [Eiser] is op 1 januari 1999 bij thans verweerster in cassatie, hierna: Synthon, in dienst getreden. Bij brief van 21 september 1999 heeft Synthon [eiser] op staande voet ontslagen.
(ii) [Eiser] heeft zich daarbij niet neergelegd en heeft tegen Synthon bij de kantonrechter te Nijmegen twee procedures aanhangig gemaakt. In de ene procedure, ingeleid bij dagvaarding van 6 december 1999, staat de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst centraal; de andere procedure, ingeleid bij dagvaarding van 24 februari 2000, betreft de nakoming door Synthon van een verplichting uit de arbeidsovereenkomst tot levering aan [eiser] van aandelen in een vennootschap, genaamd Quint Essence BV.
(iii) De kantonrechter heeft in beide procedures op 22 maart 2002 vonnis gewezen. [Eiser] is van deze vonnissen bij een en hetzelfde exploit in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Arnhem. Synthon stelde incidenteel hoger beroep in.
(iv) Na een tussenarrest van 18 mei 2004, heeft het hof bij eindarrest van 23 november 2004 in het principaal en het incidenteel appel de vonnissen van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw recht doende, in het principaal appel voor recht verklaard dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 21 september 1999 door Synthon nietig is en dat deze tot 1 december 1999 in stand is gebleven en voorts Synthon veroordeeld tot het verrichten van enige betalingen aan [eiser] terzake van - kort gezegd - achterstallig loon c.a., vermeerderd met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente. Het hof heeft deze veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3. [Eiser] is tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen. Bij conclusie van antwoord heeft Synthon geconcludeerd tot verwerping van het door [eiser] ingestelde cassatieberoep en voorts van haar kant incidenteel cassatieberoep ingesteld. [eiser] heeft bij conclusie van antwoord in het incidenteel cassatieberoep geconcludeerd tot verwerping van het door Synthon ingestelde incidenteel cassatieberoep en tevens een incidentele vordering ingesteld tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de in het bestreden eindarrest van het hof vervatte veroordelingen van Synthon tot het verrichten van betalingen aan [eiser]. Synthon heeft zich bij conclusie van antwoord in het incident gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd in het incident.
4. [Eiser] heeft aan zijn incidentele vordering ten grondslag gelegd dat hij belang erbij heeft het inmiddels gedurende langere tijd achterstallige loon c.a. alsnog te ontvangen en dat een bijzonder belang van Synthon om van betaling af te mogen zien in afwachting van de beslissing op haar incidentele cassatieberoep ontbreekt. Voorts heeft [eiser] aangevoerd dat het totaal verschuldigde bedrag uit hoofde van de verschillende veroordelingen niet van dien aard is dat daarin aanleiding kan worden gevonden de gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad te weigeren dan wel daaraan de verplichting tot het stellen van zekerheid te verbinden.
5. De incidentele vordering heeft betrekking op veroordelingen strekkende tot betalingen van een geldsom. Deze veroordelingen lenen zich in beginsel tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad. [eiser] kan vermoed worden - Synthon heeft dat ook niet betwist - belang te hebben bij de door hem verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van deze veroordelingen. Zie HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512. Dat Synthon een, gezien de omstandigheden van het geval, zwaarder wegend belang heeft bij het achterwege blijven van een zodanige verklaring, is niet gesteld en ook niet gebleken. Op grond van dit een en ander ligt de incidentele vordering voor toewijzing gereed. Vgl. HR 29 november 1996, NJ 1997, 684.
De conclusie strekt tot toewijzing van de incidentele vordering.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak
14 oktober 2005
Eerste Kamer
Nr. C05/088HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten,
EISER tot cassatie, incidenteel verweerder, tevens eiser in het incident,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
SYNTHON B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
VERWEERSTER in cassatie, incidenteel eiseres, tevens verweerster in het incident,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 6 december 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: Synthon - op verkorte termijn gedagvaard voor de kantonrechter te Nijmegen (rolnr. 5070/99/21) en na vermeerdering van eis gevorderd - kort samengevat - (i) een verklaring voor recht dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door Synthon bij brief van 21 september 1999 nietig respectievelijk vernietigd is en dat derhalve de arbeidsovereenkomst ook na 21 september 1999 in stand blijft tot dat deze op rechtsgeldig wijze is beëindigd alsmede (ii) Synthon te veroordelen tot betaling van (a) een bedrag van ƒ 8.333,33 bruto per maand alsmede US$ 4.500,-- netto per maand over de periode vanaf 1 juli 1999 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, (b) een bedrag van ƒ 4.345,83 netto wegens gemis van een gebruik van de auto, (c) een bedrag van ƒ 9.153,71 bruto en US$ 4.943,02 ter vergoeding van niet-opgenomen vakantiedagen, (d) een bedrag van ƒ 6.191,32 bruto aan vakantiegeld over de periode van 1 januari 1999 tot 1 december 1999, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging van art. 7:625 BW, wettelijke rente en proceskosten.
Synthon heeft de vordering bestreden.
Bij exploot van 24 februari 2000 heeft [eiser] een tweede procedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Nijmegen (rolnr. 829/00/21). In deze procedure heeft [eiser] de nakoming door Synthon gevorderd van een verplichting uit de arbeidsovereenkomst tot levering aan [eiser] van aandelen in een vennootschap, genaamd Quint Essence B.V.
Synthon heeft de vordering bestreden.
In de procedure met rolnr. 5070/99/21 heeft de kantonrechter na tussenvonnissen van 28 april 2000 en 13 oktober 2000 bij eindvonnis van 22 maart 2002 Synthon veroordeeld aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.752,34 en $ 1.246,14, alsmede een netto bedrag van € 467,59, al deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 1999 tot de dag van de volledige betaling. Het meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
In de procedure met rolnummer 829/00/21 heeft de kantonrechter na een tussenvonnis van 13 oktober 2000 bij eindvonnis van 22 maart 2002 voor recht verklaard dat Synthon jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting om overeenkomstig art. 10 van de arbeidsovereenkomst 1% van de geplaatste aandelenkapitaal van Quint Essence B.V. te leveren tegen betaling van ƒ 2.500,--, zodat Synthon in beginsel jegens [eiser] dientengevolge schadeplichtig is. Het meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
Bij appeldagvaarding van 11 juni 2002 heeft [eiser] tegen voornoemde eindvonnissen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Synthon heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de rechtbank, gewezen onder rolnummer 829/00/21.
Na een tussenarrest van 18 mei 2004 heeft het hof bij eindarrest van 23 november 2004 in het principaal en het incidenteel appel de vonnissen van 22 maart 2002 (rolnummers 5070/99/21 en 829/00/21) vernietigd en, opnieuw rechtdoende, in het principaal appel voor recht verklaard dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 21 september 1999 door Synthon nietig is en dat deze tot 1 december 1999 in stand is gebleven. Het hof heeft voorts Synthon veroordeeld aan [eiser] te betalen ter zake van loon c.a. diverse in het dictum van deze uitspraak genoemde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente vanaf 1 december 1999 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld.
Bij conclusie van antwoord heeft Synthon geconcludeerd tot verwerping van het beroep en heeft zij incidenteel cassatieberoep ingesteld.
[Eiser] heeft bij conclusie van antwoord in het incidenteel cassatieberoep geconcludeerd tot verwerping en tevens een incidentele vordering ingesteld tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de in het bestreden eindarrest van het hof vervatte veroordelingen van Synthon tot het verrichten van betalingen aan [eiser].
Bij conclusie van antwoord in het incident heeft Synthon gesteld dat zij reeds gedeeltelijk aan de in het arrest van 23 november 2004 uitgesproken veroordeling heeft voldaan en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
De conclusie van antwoord in cassatie in het incidenteel cassatieberoep, tevens houdende incidentele conclusie tot uitvoerbaar verklaren bij voorraad is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot toewijzing van de incidentele vordering.
3. Beoordeling van de incidentele vordering
3.1 Bij de beoordeling van de incidentele vordering wordt uitgegaan van het volgende.
(i) [Eiser] is op 1 januari 1999 bij Synthon in dienst getreden als Vice President Pharmaceutical Technology en verdiende daarmee ƒ 8.333,33 bruto per maand, alsmede een bedrag van US$ 4.500 per maand.
(ii) Synthon heeft bij verzoekschrift van 5 juli 1999 aan de kantonrechter te Nijmegen verzocht deze arbeidsovereenkomst te ontbinden. De mondelinge behandeling van dit verzoek heeft op 16 september 1999 plaatsgevonden.
(iii) Bij brief van 21 september 1999 heeft Synthon [eiser] op staande voet ontslagen.
(iv) Bij brief van 8 oktober 1999 heeft [eiser] de nietigheid van dit ontslag ingeroepen.
(v) Bij beschikking van 26 november 1999 is door de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 december 1999.
3.2 Het hof heeft in de bestreden arresten twee centrale geschilpunten beoordeeld, te weten (a) of het door Synthon op 21 september 1999 aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is en (b) of [eiser] terecht aanspraak maakt op schadevergoeding wegens het uitblijven van de levering van 1% van het geplaatste aandelenkapitaal van Quint Essence B.V. Het eerste geschilpunt heeft het hof in het voordeel van [eiser], het tweede in het voordeel van Synthon beslecht. Dienovereenkomstig heeft het hof de vordering van [eiser] tot betaling van loon c.a. over de periode tot de ontbindingsdatum toegewezen en diens vordering tot betaling van schadevergoeding als hiervoor bedoeld afgewezen.
Het hof heeft zijn eindarrest niet bij voorraad uitvoerbaar verklaard.
3.3 Het middel in het principale cassatieberoep is gericht tegen 's hofs oordeel met betrekking tot het tweede hiervoor bedoelde geschilpunt. Het middel in het incidentele cassatieberoep bestrijdt 's hofs oordeel dat het aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet ongeldig is. Bij conclusie van antwoord in het incidentele cassatieberoep vordert [eiser] dat de Hoge Raad de in het bestreden arrest van 23 november 2004 vervatte veroordelingen tot het verrichten van betalingen door Synthon aan [eiser] alsnog uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren. Deze veroordelingen betreffen in hoofdzaak het aan [eiser] te betalen loon c.a. over de periode van 1 juli tot 1 december 1999, vermeerderd met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente.
3.4 [Eiser] heeft in het incident aangevoerd dat hij belang erbij heeft het inmiddels gedurende langere tijd achterstallige loon c.a. alsnog te ontvangen. Zijns inziens ontbreekt een bijzonder belang van Synthon om van betaling te mogen afzien in afwachting van de beslissing op haar incidenteel beroep en is het in totaal verschuldigd bedrag uit hoofde van de verschillende veroordelingen niet van dien aard dat daarin aanleiding is de gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad te weigeren dan wel daaraan de verplichting tot het stellen van zekerheid te verbinden.
Synthon heeft zich, onder opmerking dat zij reeds gedeeltelijk aan de door het hof in het eindarrest uitgesproken veroordeling heeft voldaan - en wel aan de veroordeling tot betaling van het "Nederlandse" deel van het salaris ten bedrage van € 3.781,50 bruto per maand over de periode van 1 juli 1999 tot 1 december 1999, vermeerderd met een verhoging van 10% en met de wettelijke rente - met betrekking tot de door [eiser] gevraagde uitvoerbaarverklaring bij voorraad gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
3.5 [Eiser] heeft voldoende belang bij toewijzing van zijn incidentele vordering. Aan de zijde van Synthon is gesteld noch gebleken dat zij een zwaarder wegend belang heeft bij afwijzing van de incidentele vordering.
De stelling van Synthon dat zij inmiddels voor een deel aan de veroordeling heeft voldaan, staat niet eraan in de weg dat het eindarrest van het hof voorzover het betreft de uitgesproken veroordelingen van Synthon tot betaling aan [eiser] van het achterstallige loon c.a. alsnog bij voorraad uitvoerbaar wordt verklaard, reeds nu het hof in datzelfde arrest (rov. 2.1 en 2.3) heeft opgemerkt dat bij de afrekening tussen partijen vanzelfsprekend rekening moet worden gehouden met de door Synthon reeds gedane betalingen.
3.6 [Eiser] heeft in de procedure voor het hof niet gevorderd dat het hof de ten laste van Synthon uit te spreken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zou verklaren. In die omstandigheid vindt de Hoge Raad aanleiding de op het incident gevallen kosten te compenseren als hierna vermeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 23 november 2004 voor zover het betreft de daarin uitgesproken veroordelingen van Synthon uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het incident aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 14 oktober 2005.